De stad die geschiedenis ademt: 48 uur in Parijs 

Ik geef het toe: als 26-jarige Belg was ik nog nooit in Parijs geweest, hoewel het met de trein maar een uur of drie van mijn voordeur ligt. Al die Amerikaanse ‘eurosummer’-meisjes zullen me wel voor gek verklaren, maar het was er gewoon nooit van gekomen. Tot nu. 

Afgelopen vrijdag stapte ik met mijn vriend dan Eurostar naar Parijs op. Wie nu denkt aan een romantisch weekendje zit maar deels juist. We gingen in de eerste plaats voor Linkin Park, die met hun From Zero-tour het Stade de France inpalmden. Als Parijs-maagd heb ik er met het plannen maar een citytrip van gemaakt. Terwijl we rondwandelden in de stad bleek trouwens dat wij niet de enige Linkin Park-fans waren met dat idee. Het hele weekend lang bleven we mensen tegenkomen in T-shirts die we zelf op het concert hadden gekocht. Vrijdagavond zaten we dus daar, in het Stade de France, samen met zo’n 80.000 andere mensen te zweten.

Om het onszelf makkelijk te maken, boekten we een hotel in Saint-Denis: dichter bij het concert en goedkoper. Dat wilde ook wel zeggen dat we de metro moesten nemen om in het stadscentrum te geraken. Ik was danig onder de indruk: sneller dan verwacht stonden we aan de Notre-Dame of de Eiffeltoren en ook de stations zelf lagen boven mijn verwachting: minder pisgeur en afval dan verwacht, geen slapende drugsverslaafden, … Alvast een pluspunt voor Parijs, in vergelijking met Antwerpen of Brussel. 

Dag één 

Voor de eerste dag had ik een wandelroute boven de Seine uitgestippeld. Dat lees je goed: de eerste keer in Parijs en ik ben niet als een gek naar de Eiffeltoren gelopen. Onze stadswandeling begon in de plaats aan de Notre-Dame, op een plein overspoeld met lange rijen toeristen die allemaal de kathedraal langs binnen wilden bewonderen. Ik kan niet zeggen dat ik het niet snap, maar toch slaakte ik een zucht van opluchting dat ik niet bij 30°C mee in die massa moest gaan staan. Wie weet iets voor een andere keer. Het is misschien daarom dat de Notre-Dame voor mij een nogal matige ervaring was. Een indrukwekkend staaltje architectuur, daar niet van, maar buitenaf verschilt die toch niet zo veel van de kathedraal van Antwerpen, om zo maar iets te noemen.

De drukte is te verklaren door Victor Hugo en een brand. Wie tegenwoordig Parijs bezoekt, kan bijna niet anders dan op z’n minst eens passeren langs de kathedraal, maar in de negentiende eeuw was het gebouw in slechte staat. Het was zelfs zo erg dat de sloop overwogen werd. Maar dat was buiten Victor Hugo gerekend. Hij publiceerde in 1831 ‘De klokkenluider van de Notre Dame’ en daarmee groeide de populariteit van de kerk. In 1845 startte een grote renovatie om onder meer de beschadigingen die de kerk tijdens de Franse Revolutie had geleden te herstellen.

In 2019 sloeg het noodlot toe. Tijdens restauratiewerkzaamheden brak er in de avond van 15 april een hevige brand uit. Het dak en de centrale torenspits stortten in. Vijf jaar lang bleef de kathedraal dicht, tot de heropening in december 2024.  Vandaar dus de lange rijen. 

Wat erger was: onderweg naar de eerste toeristische trekpleister van de reis waren we geen supermarkt tegengekomen. Ons plan om ergens aan het begin van de wandeling een flesje water te kopen, viel voorlopig, wel ja, in het water. We kuierden langs de Seine richting de Pont Neuf, onderweg kreeg ik bijna zin om een slokje water uit de rivier te nemen om mijn dorst te lessen. Gelukkig was ik nog niet gehydrateerd genoeg om dat ook effectief te doen. Van een supermarkt nog steeds geen spoor. 

De Pont Neuf overgestoken, vonden we gelukkig een toeristenwinkeltje, uitgebaat door een norse man die niet gediend was van mijn briefje van 50 euro om twee waterflesjes mee te betalen. Hij mocht al blij zijn dat ik vijf minuten voor vertrek thuis dat briefje nog in mijn handtas had gestoken, voor het geval  dat. Een ontmoeting met een onvriendelijke Parijzenaar in de toeristische sector konden we alvast op onze bingokaart afvinken. 

We laafden onze dorst en vervolgden onze weg, langs de Munt van Parijs en de Académie française, over een kale Pont des Arts, richting het Louvre. De enige tekenen van vereeuwigde liefdes, waarvan er waarschijnlijk al de helft toch niet zo eeuwig bleek, vonden we rond verlichtingspalen op de brug. De gebouwen van het Louvre bleken imposant, ook voor we de gekende glazen piramides zagen. Wegens tijdsgebrek konden we de waarschijnlijk minstens even imposante werken in het museum niet gaan bewonderen, maar het zij zo.

Via een doorsteek belandden we op het plein met de iconische piramides, en haar vele vele toeschouwers die in dikke rijen stonden aan te schuiven om het museum binnen te mogen. Van hieruit konden we trouwens ook eens eerste glimps opvangen van hét monument van Parijs. Wie de nadarhekken rond standbeelden en bouwkranen in de verte kan wegkijken, geniet aan het Louvre ook van de Eiffeltoren. Maar wij wandelden verder langs een Arc de Triomphe (niet dé Arc de Triomphe. De kleine triomfboog werd gebouw in opdracht van keizer Napoleon om zijn overwinning in de Slag bij Austerlitz te vieren, net zoals zijn grotere en bekendere broer drieënhalve kilometer verderop.

Gelukkig is het een mooie drieënhalve kilometer om te wandelen, met veel bezienswaardigheden en cours de route. Wie van de ene naar de andere triomfboog ter ere van de kleine keizer wil wandelen, kan dat in een rechte lijn door les Jardins de Tuileries doen. Dat is de tuin die bij het intussen afgebroken Tuilerieënpaleis hoorde, aangelegd in 1553 in opdracht van Catharina De’ Medici, de vrouw van Franse koning Hendrik II. Ze liet de tuinen aanleggen in Italiaanse stijl, maar sindsdien zijn er meerdere updates gebeurd. Intussen staan er beeldhouwwerken van onder meer Roy Liechtenstein in de tuin en werd hij in de jaren 1990 nog eens in een nieuw jasje gestoken op vraag van toenmalig president François Mitterrand. Een mooie tuin, maar de grootste blikvanger, en naar mijn bescheiden mening doorn in het oog, is toch de gigantische ballon die boven het grote, ronde waterbassin zweeft. In 2024 werd hier de Olympische vlam aangestoken ter ere van de Olympische Spelen in Parijs. De drie zomers erna laat het bestuur de vlam daar nog wakkeren. Nu ja, de illusie van een vlam ten minste. Wie voorbij loopt, voelt niet de hitte die je van het Olympisch vuur kan verwachten, maar een zachte streling van waterdamp met verlichting die het doet lijken op vuur. Ach ja. 

Na de tuinen begon de miserie. Ik overdrijf natuurlijk, maar waar we bij het boeken van deze reis geen rekening hadden gehouden, was de Franse feestdag, le quatorze juillet, ofwel: maandag. Aan de Place de la Concorde waren werkmannen al druk in de weer met het opstellen van tribunes, het grootste plein van de stad was afgesloten met hekken en stond vol vrachtwagens. De Obelisk van Luxor prijkte er met zijn 23 meter nog net bovenuit. Ook de Champs Elysées erachter werd klaargestoomd voor de militaire parade die er zou gaan doortrekken. Tot aan het Grand Palais was de straat afgesloten. Niets aan te doen. 

We kwamen terecht op een van de bekendste winkelstraten ter wereld. Ooit gevuld met luxueuze merken als Louis Vuitton, die naast hun huidige winkel een nieuwe vestiging aan het bouwen is, verhuld achter een kitscherige, zilveren LV-koffer. Vandaag nemen andere winkels de overhand: Nike, Zara, de PSG-fanshop, maar ook McDonalds en Starbucks transformeerden de prestigieuze winkellaan tot een, dan wel zeer grote, alledaagse winkelstraat. Aan het einde ervan doemt de Arc de Triomphe op. 

Origineel dus gebouwd als triomfboog voor de overwinning van Napoleon in de Slag bij Austerlitz heeft het nu een functie als gedenkmonument voor de Eerste Wereldoorlog. Je kan er dus ook het Graf van de onbekende soldaat terugvinden en de eeuwige vlam, die de gesneuvelde soldaten in beide Wereldoorlogen herdenkt. Het is het eerste continu brandende vuur sinds het doven van de vlam in de tempel van de Vestaalse Maagden in 394. De boog zelf is een indrukwekkend bouwwerk van 50 meter hoog en een basis van 45 op 22 meter, maar niet de grootste triomfboog ter wereld. De Arc de Triomphe komt pas op de vierde plaats in die ranking, na die van Pyongyang (Noord-Korea), het Monument voor de Revolutie in Mexico-Stad en de Patuxai in Vientiane in Laos.  

Klokslag 13 uur en op de teller staan al meer dan zes kilometer. We hebben we flink doorgestapt. Het plan was om een hele dag te vullen met de stadswandeling, maar drie uur later hebben we eigenlijk nog maar één stop te gaan. Onze voeten protesteren echter. Terwijl we snel een slaatje binnenwerken als lunch bespreken we onze opties. De beslissing is snel gemaakt: met de metro richting Sacre-Coeur. Ja, ik weet het, we hadden veel meer van Parijs kunnen zien – waaronder ook de Moulin Rouge – als we te voet waren gegaan, maar eerlijk? No regrets. Zeker niet wanneer we beseften dat de metro onderaan de Montmartre stopt en de basiliek bovenaan die heuvel is. Logisch wel, maar toch. 

Ons laatste wapenfeit was dus de klim naar de Sacre-Coeur. Geen aanrader bij 30 graden, dat kan ik je wel vertellen. Frustratie overspoelt me wanneer ik dit schrijf, want op dit eigenste moment ontdek ik dat er een kabelbaan naar boven is en we dus die 237 traptreden eigenlijk niet hadden moeten doen in die hitte. En net zoals bij de rest van de toeristische trekpleisters die we die zaterdag bezochten, was het ook hier ellebogenwerk om boven te geraken, en daar aangekomen opnieuw voor een zeldzaam plekje in de schaduw. Ook de Sacre-Coeur is een oorlogsmonument, opgetrokken voor de 58.000 doden die vielen tijdens de Frans-Duitse oorlog in 1870-1871. De bouw ervan duurde tot de start van de volgende grote oorlog in 1914, de inwijding vond pas daarna in 1919 plaats. Blijkt ook dat de Sacre-Coeur de nieuwe Pont des Arts geworden is. Tussen de toeristen lopen verkopers met blinkende Eiffeltorens, ijskoude flesjes water én hangslotjes om boven aan het hekwerk vast te maken ter ere van je relatie. Toeval wil dat toen mijn vriend en ik bovenaan de heuvel in een plekje schaduw op adem stonden te komen, er naast ons aan het ijzeren hek zo’n slotje hing met onze initialen. Geen idee wie L + A zijn, maar dankzij hen moesten we in elk geval geen geld uitgeven om onze liefde daar vereeuwigd te zien. 

Dag twee 

‘Voor een goede fotospot aan de Eiffeltoren moet je in de Rue de L’Université zijn’, klinkt het op het internet. Ze hebben niet gelogen. Wat ze er niet bijvertellen is dat die Rue de l’Université best lang is, zo’n drie kilometer. Onvoorbereide reizigers (lees: mijn vriend en ik) komen zo wel eens voor een verrassing te staan. Zelfs als je eigenlijk maar de helft van de straat moet wandelen, kan het tegenvallen. Maar eind goed al goed: daar was de Eiffeltoren. Blijkt dat het ook nog eens lastig is om een foto te maken waar zowel jij als de toren een beetje deftig opstaan, al maakt dat uiteindelijk weinig uit als je voor die 330 meter hoge toren staat. Een indrukwekkend bouwwerk. 

Gebouwd naar aanleiding van de wereldtentoonstelling in 1889 op ontwerp van aannemer Gustave Eiffel. De reden dat zijn werk uit meer dan 700 kandidaten gekozen werd? Eiffel stond er bekend om binnen tijd en budget te kunnen werken. Na de wereldtentoonstelling daalde de interesse en de bezoekersaantallen voor de toren zo snel dat er werd gesproken over afbraak. Enkel omdat hij ook nuttig was voor communicatie bleef de Eiffeltoren staan. Het is waarschijnlijk daarom dat de Duitsers er in 1944 een aanslag op pleegden.

Na de Tweede Wereldoorlog en vooral vanaf de jaren 1960 kwam internationaal toerisme op gang, waardoor het aantal bezoekers steeg tot bijna zes miljoen per jaar. Intussen is het een van de meest bezochte monumenten ter wereld. En dan wordt er alleen naar verkochte kaartjes gekeken. Toevallige en minder toevallige passanten die de toren enkel van buitenaf bewonderen, zoals ondergetekende, worden niet meegerekend. 

Op naar het Hôtel des Invalides, die met zijn gouden dak boven de stad uitstraalt. Daar huist het Franse legermuseum en het praalgraf van Napoleon. Zonnekoning Lodewijk XIV liet het bouwen in 1671 als onderkomen voor hulpbehoevende oorlogsveteranen, die vanaf 1674 hun intrek namen in het imposante gebouw. Aan het einde van die eeuw  leefden er zo’n 4.000 oud-soldaten in het gebouw. Vandaag de dag doet het dus dienst als museum voor alles dat met het leger te maken heeft. Het biedt onderdak aan oude wapens van 1680 tot op heden en huist ook verschillende tentoonstellingen over het leger, veldslagen en oorlogen waarbij Frankrijk betrokken was. De grootste tentoonstelling bestrijkt drie verdiepingen en gaat over de Tweede Wereldoorlog, met speciale aandacht voor Franse bevelhebbers als Leclerc, Juin en natuurlijk De Gaulle. 

Aan het gebouw is ook een koepelkerk verbonden die onder meer de tombes van Napoleon Bonaparte, zijn zoon en broers en enkele beroemde Franse militairen onderbrengt. Het is een indrukwekkend gebouw, waardoor het woord kerk er te min voor lijkt. Wie binnenkomt wordt overspoeld door kunstwerken, prachtige glas-in-loodramen en de vergulde koepel. Ook het altaar en de kunstwerken in de koepel blinken in het goud. Napoleons graftombe staat in de kelder van het gebouw, in een ondiepe put waardoor bezoekers vanuit de kerk zelf het praalgraf kunnen aanschouwen. In de crypte zelf wordt nog eens opgesomd wat de kleine keizer allemaal bereikte tijdens zijn regeerperiode, zowel op militair als civiel vlak. 

We spendeerden er het grootste deel van de middag, weg van de brandende zon en in de airco, maar ook aan dat mooie liedje kwam een einde. Zo veel mogelijk in de schaduw wandelden we richting de Jardin du Luxembourg, een tuin ingericht op verzoek van Maria de’ Medici in 1612. Zij woonde in het Palais du Luxembourg en wilde een park om in rond te struinen. Ik snap het. Dat paleis is nu overigens het gebouw van de Franse Senaat, wat maakt dat een klein deel van het grote park niet publiekelijk toegankelijk is. Het is ook een van de eyecatchers in het park, naast de grote achthoekige vijver en het eerste exemplaar van het Vrijheidsbeeld, gemaakt in 1870. Ook de Medici-fontein is een trekpleister. Vanuit het park kan je trouwens ook het Panthéon zien, dat even verderop op gebouwd is en sinds de Franse Revolutie dienst doet als begraafplaats voor beroemde Fransen. Onder meer Voltaire, Jean-Jacques Rousseau, Marie Curie en Victor Hugo vonden er hun laatste rustplaats. 

Het summum van de reis, alsook onze laatste stop, waren de catacomben van Parijs. De ondergrondse begraafplaats stond hoog op ons lijstje. De catacomben maken deel uit van een netwerk ondergrondse tunnels van minstens 290 kilometer lang. Daarvan kan je maar een anderhalve kilometer bezoeken, maar die zijn wel het indrukwekkendst. De tunnels waren oorspronkelijk kalksteengroeven waar de steen ontgonnen werd waarmee Parijs werd opgebouwd. Vanaf 1780 werden de beenderen van in totaal zes miljoen Parijzenaars ondergebracht in de tunnels, wat zorgde voor een huiveringwekkend parcours, 20 meter onder de straten van Parijs. Dat gebeurde uit gezondheidsoverwegingen: de begraafplaatsen in de stad konden gelinkt worden aan enkele grote volksgezondheidsproblemen. De menselijke resten van verschillende begraafplaatsen werden in lege kamers van de steengroeves gedumpt en ‘afgewerkt’ met een wand van gestapelde schedels en botten. Al sinds 1809 wekt het interesse en zijn de catacomben publiek toegankelijk. 

Het is een merkwaardige plek, waar ook enkele merkwaardige dingen gebeurd zijn in het verleden. Zo werd er in de ‘Crypte van de Passie’ in 1897 een nachtelijk concert georganiseerd waar zo’n honderd mensen voor kwamen opdagen. Op de setlist onder meer ‘Danse Macabre’ van Camille Saint-Saens en de Dodenmars van Chopin. Er werd ook van het gangenstelsel gebruik gemaakt om aan de dood te ontsnappen. In 1794 verschuilden tegenstanders van Robbespierre, die naar alle waarschijnlijkheid na zijn executie zelf in de catacomben terechtkwam, zich in de tunnels en tijdens de Tweede Wereldoorlog werden de tunnels ook gebruikt door verzetsgroepen. 

Zowel bovengronds als ondergronds ademt Parijs geschiedenis. Het is een stad waarin je niet kan ontsnappen aan historische figuren als Napoleon Bonaparte en de vele koningen die Frank gekend heeft, iconische auteurs als Victor Hugo en restanten van de Franse Revolutie. Tegelijk is het een moderne stad, een stad die leeft en jong en oud blijft aantrekken en nu ik er geweest ben, snap ik waarom. 


Plaats een reactie